Geen betaald parkeren in West

De kop op de voorkant van Het Nieuwe Stadsblad verdwijnt elke keer wanneer ik de krant dubbel vouw. Het is jammer dat er geen betaald parkeren komt in mijn wijk. Het is de laatste anderhalf jaar een crime om je auto in de avonden kwijt te kunnen en om de parkeerdruk tegen te gaan heeft de gemeente eind vorig jaar een enquête onder de bewoners verspreid. Er is genoeg respons op gekomen, maar de meerderheid is blijkbaar tegen een betaald-parkeren-beleid, dus het gaat niet door. Wanneer ik de kop laat verdwijnen in de plooi en de krant nog eens vouw stop ik hem in een brievenbus. De volgende kop met dezelfde letters verschijnt en verdwijnt. Soms heb ik een regelmaat te pakken, soms stagneert de regelmaat door een klemmende brievenbus of een brievenbus met een borstel aan de binnenkant.

‘Hoe lang blijf je je krantenwijkje nog doen, denk je?’ vroeg Rob een week voordat we ons restaurantje openden. ‘Zolang het tussen alle andere bezigheden past blijf ik mijn krantjes lopen.’ was mijn antwoord. Het is fijn dat het weer woensdag is en ik de 550 krantjes in mijn directe wijk kan bezorgen. Ik heb het altijd fijn gevonden om erbij te doen en ook nu is de combinatie van buiten zijn, lekker stappen en werk zonder nadenken heerlijk om te doen. Ideeën ontstaan, er is tijd voor reflectie en ook vaak een zalig niets. Na het eerste rondje neem ik een kopje koffie en wanneer ik zin heb start ik het tweede rondje. Omdat mijn dagen eigenlijk altijd wel anders verlopen dan ik zelf denk en er zometeen een afspraak tussendoor komt blijf ik wat langer hangen thuis en pak ik mijn laptop.
Voor het eerst schrijf ik een blog op een andere laptop dan die van Joska. Die van haar wordt nagekeken en ik heb een ‘nieuwe’ voor de zaak. De zaak… wat is er weer veel gebeurd in mijn leven. En wat zijn het weer uitersten. Een paar jaar geleden zei een vriendin ‘never a dull moment’ over mijn leven. En daar heeft ze gelijk in. Maar deze maanden gaan zelfs mij wel wat te ver. De rollercoaster rondom het boek was nog niet uitgeraasd of de volgende stond al weer klaar. Maar ja, hoewel je heus wel wat heften in eigen handen kunt nemen qua timing, zijn er ook treinen waarop je moet stappen voordat ze het perron voorbij zijn.
In de tijden dat Rob en ik bezig waren met het boek, begon op de achtergrond zijn idee van het starten van een wijkrestaurant in Carnisse, Rotterdam Zuid, vorm te krijgen. Hij woont daar en toen de oude afhaalchinees verdween stonden er wijkbewoners op om iets met die ruimte te gaan doen. De gemeente ondersteunde de ideeën en Rob vroeg mij om met hem dit avontuur in te gaan. En dat was wat er gebeurde en gebeurt. Tussen de maar langzaam dovende trillingen en niet geaarde gevoelens rondom het uitbrengen van mijn boek door moesten we aan de slag met centimeters vet in de keuken van de oude Chinees, met het regelen van vergunningen en verzekeringen, met poetsen, verven, schoonmaken en poetsen. Tijd voor enige reflectie of rust was er nauwelijks. Ja. De krantjes. Die waren er. Gelukkig. De drukte van alledag werd stil gezet in die 2 uurtjes in de week, waar ik mijn aandacht moest hebben voor de verschillende brievenbussen en de wind die onder de krantjes waaide tijdens het bezorgen. Mijn hoofd werd leeg of gevuld met vraagstukken of ik deze brievenbus met 1 hand kon benaderen of dat ik er 2 nodig had. Of ik de krant 1 x hoefde te vouwen, nog een tweede keer of dat ik er een aantal achter elkaar kon vouwen en onder mijn oksel kon steken, omdat ik langs huizen met een Nee-Nee-sticker kwam. Het is fijn om even, heel even zo bezig te zijn. Heb ik altijd gehad.
Toch ontkom ik ook hier, al lopend, niet aan die terugkerende confrontatie. De confrontatie met het feit dat Joska altijd aanwezig is in haar afwezigheid. Ik bezorg in de wijk waar een aantal oud-leerlingen van me wonen. Jonge kindjes en ouderen slecht ter been. Ik vouw een krant en stop deze bij hen in de bus. Altijd met een tipje extra aandacht. Niet alleen voor hen, maar ook voor mezelf. Ik loop langs de school waar ik jarenlang naschoolse activiteiten verzorgde. Mijn gedachten gaan terug naar die tijd. De tijd voordat Joska overleed. De tijd waar ik vol overgave wist dat dansen is wat mensen nodig hebben. Dat ik wist dat ik dat moest doen. Dans schenken.
Ik verdriet even. Wat is mijn leven veranderd zeg. Vandaag nog moest ik een aanvraag voor kleuterdans afzeggen, omdat ik ‘momenteel geen reguliere lessen geef’.
Joska, liefie. Wat krijg je op dit moment toch weinig aandacht van me. Wat blokkeer ik door de drukte van deze dagen toch mijn gevoel. Hoe ik anderhalve maand geleden van slag was omdat ik alleen maar uit ‘het boek’ leek te bestaan, ben ik nu van slag omdat enkel en alleen ‘het restaurant’ mijn aandacht opeist.
Binnen in borrelt het en stagneert het. Iedereen ziet me genieten en is blij voor me. Het is oprecht. Het is echt. Die blijdschap, die vreugde om alles wat er gebeurt rondom het restaurant, maar ondertussen surf ik vaker en vaker op de Facebook-pagina voor lotgenoten. Alles kan naast elkaar bestaan lees ik. En hoe goed je je ook voelt, hoe hard die schreeuw van binnen óók is. En blijft. Steeds vaker besef ik dat het echt nooit meer over gaat. Die pijn. Die schreeuw. Hoeveel liefde je er ook tegenaan gooit. Hoeveel relativeringsvermogen. Te pas en te onpas blijven tranen vanuit die diepste kern hun weg vinden. Vaak komen ze er niet uit, want je moet door. Tot een onverwachte ontmoeting je tranen de werkelijke ruimte geven en je je wangen nat huilt. Het bevrijdt. Telkens weer.

Ik pak de volgende stapel uit mijn rugzak en heb nu de achterkant boven op mijn arm. Kippie Schiedam heeft de Indische rijsttafel in de aanbieding. Mijn gedachten zijn bij Kippie Schiedam, wanneer ik een moeder van de basisschool van mijn kinderen tegenkom. ‘Heeee! Lang niet gezien! Hoe is het met jou? En hoe is het met je kinderen? Lekker groot allemaal zeker hè?’ Ze weet blijkbaar van niks. Ik groet haar vriendelijk, heb geen zin in een uitgebreid verslag, dus antwoord met ‘Ja, zeker!’ en loop door. Om de hoek stromen de tranen over mijn wangen.
Wat wil ik toch graag meer en verder huilen. En wat wil ik eigenlijk juist ook helemaal nooit meer huilen. Het is confronterend dat ik er nooit meer van weg kan lopen. Een vriend van me, die begonnen is in mijn boek zei zo mooi: ‘Het was zo heftig dat ik het even aan de kant heb gelegd tot ik er weer in verder kan lezen. Ik heb die luxe om het aan de kant te leggen. Jij hebt dat niet.’
Nee. Ik heb dat niet.
Het leven gaat maar door. Die knoop in mijn buik wordt weer groter en groter. Ik wil schreeuwen en weglopen van alles. Aan lotgenotengroepen heb ik lang niet zo’n behoefte gehad, maar inmiddels is het fijn dat ik lees dat die enorme tweestrijd binnen jezelf niet vreemd is, dat de grote emotie-wisselingen normaal zijn. Hoe groot je levenswens en -vreugde ook is, hoe hard je daarvoor je best ook doet, hoeveel je ook opkomt voor alles wat je kind was en is, het verlies draag je altijd bij je en ik zal moeten blijven zoeken naar de balans tussen de tijd voor deze continue verwerking en de tijd van alledag. 

Thuis gekomen ga ik een momentje zitten met een muziekje van Joska haar uitvaart, zet mijn hart open en luister. Daarna pak ik de doos met de boeken en inpakpapier. Ik maak vier rozen-boekenleggers en schrijf een tekst achterop. Na een maand stilte zijn er afgelopen weekend ineens weer vier bestellingen voor mijn boek uit onverwachte hoek. Ik ben niet alleen het boek, ik ben niet alleen het restaurant, ik ben niet alleen een vrolijk en sterk persoon, ik ben ook een moeder die haar dochter is verloren. Ik laat deze keiharde waarheid maar weer eens goed tot me doordringen.
Met aandacht, liefde en Joska knip ik het cadeaupapier in een rechthoek en vouw dat om ons boek. Jij en ik samen, liefie. Jij en ik samen.
En hoe mooi ik die momenten van inpakken ook vind, de pijn snijdt dwars door me heen.














Ik houd van je. Voor altijd. Help me maar een beetje alsjeblieft, lief. Ik mis je zo.


Populaire posts van deze blog

Wat wil je toch van me?

Van Traan naar Woord naar Verder